Voordeel van het zelfstandig werken, is dat ik redelijkerwijs mijn eigen tijd in kan delen. ’s Morgens op mijn gemak opstaan, maar af en toe ’s avonds laat doorwerken en dan ’s morgens juist er weer vroeg uit. In een zeker opzicht maken mijn klanten en mijn bioritme de dienst uit. Het fijne is dat ik een balans probeer te vinden.
Vanmorgen dacht ik het er van te nemen. Ik was nog even blijven liggen, daarna een heerlijke warme douche genomen en de koffie stond zachtjes te reutelen.
Het is dan fijn om nog even in je ondergoed door het huis te lopen en vervolgens de krant uit de brievenbus te vissen. De dag neemt langzamerhand bezit van mijn gedachtestromen en gaat zich voltrekken langs zaken waarvan ik denk dat ik ze moet gaan doen. Raar eigenlijk dat als mensen een probleem een uitdaging gaan noemen dat het probleem er dan minder door lijkt. Hoewel, ik denk vaak dat een probleem ook maar een soort constructie is, zoals ik die met mijn gedachten samenstel.
Stel nu eens dat iemand zegt: “Mijn vrouw is depressief omdat onze dochter te weinig eet en zij bang is dat zij anorexia heeft. Ik maak mij daar zorgen om en kan daar slecht van slapen?”
Ik hoor dan al twee diagnostische etiketten: depressief en anorexia. En die meneer zegt dat hij slecht kan slapen. Met depressie en anorexia zou je best heel goed kunnen leven. Met slecht slapen, misschien juist weer niet. Als ik sta te schoffelen, vind ik het heerlijk om over dit soort van vraagstukken mijn gedachten te laten gaan. Dat is het leuke van schoffelen, je doet iets en kunt tegelijkertijd nadenken. Multi tasken!
Vanmorgen liep ik door de kamer, haalde de krant uit de brievenbus en stootte in de loop naar de kamer mijn kleine teen aan een stoelpool. Keihard. “Au! Dat doet zeer!” Met verbijstering nam ik hem waar: Mijn kleine teen: Hij stond helemaal scheef. Gewoon haaks op mijn voet. “Verdomme, wat nu weer!” riep ik uit. Voorzichtig duwde ik mijn teentje in de richting waarin hij zich gewoonlijk moest bevinden. Gek eigenlijk. Je kijkt naar je eigen ledenmaat, die zich in een absurdistische stand bevindt, en je drukt het gewoon terug en probeert daarmee het probleem op te lossen.
“Klik” zei mijn kleine teen. “Klik?” Zou hij dan weer in zijn kommetje zijn teruggeschoten? Met enige verbazing keek ik naar mijn eigen teentje, alsof die van iemand anders was. Alleen de stekende pijn bleef. Ik ging op de bank liggen, legde mijn voet op de leuning en bleef met enige bevreemding naar mijn voet kijken die zich langzamerhand rood aftekende. Nu heb ik ooit eens gehoord dat je naar het ziekenhuis kunt gaan, maar dat ze aan een kleine teen, die gebroken is of zoiets, niet zoveel kunnen en willen doen. Een beetje spalken en dan houdt het wel op. Dat heeft dus geen zin, dacht ik.
Toen de pijn wat verminderd was, bewoog ik mij steunend op mijn hiel naar mijn kledingkast en zocht een goed paar wandelsokken uit. Flink dik, maar toch strak. De komende veertien dagen zal ik me daar op voort moeten bewegen, vermoedde ik. Eén voordeel; met zo’n voet kun je gewoon door de tuin bewegen en toch schoffelen. Ik, iemand met een beperking, kwam nu in aanmerking voor passende arbeid. Kijk, daar heb je weer zoiets. Zit ik vanwege het stoten van een teen aan passende arbeid te denken.