Stommelingen!

Stommelingen!Nu de vakantieperiode aanbreekt, heb ik het als organisatieadviseur een stuk rustiger. Komkommertijd. Een mooie gelegenheid om op een doordeweekse dag langs Vaaggrond te fietsen. Gewoon bij de vijver zitten. De zon op je huid laten schijnen. Toen ik op het perceel arriveerde, zaten Els en Hans in de tuin. Els kan graven als een bootwerker, maar dit heeft kennelijk toch zijn grenzen.

Haar gezicht stond op half zes. Ze had tranen in haar ogen en zat er helemaal doorheen. “Wat scheelt eraan?” vroeg ik.
Ze zei:  “Ik heb al twee nachten niet geslapen, want heb zo’n ellendige pijn in mijn schouder en arm! Dat komt van al dat graven!” Terwijl ze dit vertelde,  zag ik dat ze haar rechterpols ondersteunde met haar linkerhand.

‘Ja,’ liet Hans weten. “We gaan zo naar de dokter. Misschien kan die er iets aan doen?”
“Hans heeft net de spoedlijn gebeld, die mafketel,” grinnikte Els.
“Natuurlijk! Ik vind het wel spoed als jij de hele nacht opzit en ligt te kronkelen van de pijn. Je ogen waren net zo groot als theeschoteltjes! Ze werken in de dokterspraktijk met een keuzemenu. Nou optie één is spoed, dan hoef je niet het hele bandje af te luisteren en je hebt meteen iemand aan de lijn. We kunnen nu vrijwel direct terecht. Ik zet Els af in de wachtkamer. Onderwijl ga ik  boodschappen doen. Handig toch?”
“Goed idee,” beaamde ik. “Als jullie weg zijn, ga ik grasmaaien.“

Nadat ik de grasmaaier weer in de schuur had geparkeerd, kwamen Els en Hans weer het perceel oprijden. “En?” vroeg ik.
“Klote,” zei Els.
“Klote?”
“Ja, de dokter wilde een spuit zetten, maar dat is niet gelukt” antwoordde ze.
Hans reageerde: “Els heeft een slijmbeursontsteking in haar schouder. Ze heeft haar arm volledig overbelast. Een injectie zou kunnen helpen, maar ze is van haar stokkie gegaan.”
“Van haar stokkie gegaan?” vroeg ik. Terwijl ik dit zei, bedacht ik waar deze uitdrukking vandaan moest komen. Iets met kippen, of papegaaien? Nee, nu even niet aan denken, vermaande ik mijzelf. Els heeft aandacht nodig!

“Stommelingen,” mopperde Els. “Ze moeten niet tegen mij zeggen: Nu pak ik de naald. Ik breng hem naar binnen. Nu ga ik zoeken waar ik moet zijn, dus dit kan even zéér doen.  Gaat het wel goed met u? U ziet nogal wit. Verdorie, denk ik dan, ze zitten gewoon met een naald in je lijf te poeren.  Ik voel mezelf dan wegglijden.”
Hans grinnikte: “Toen ik aankwam, zaten de huisarts en de doktersassistente met Els in de spreekkamer. Els lag als een vaatdoek op de behandeltafel.”
“Ik denk dan het beter is als u morgen terugkomt, mevrouw Börger. Want uw lijf staat op scherp. U staat stijf van de adrenaline. Dit gaat niet meer lukken. Ik weet het zeker; komt u morgen maar terug!”
De huisarts had haar onderwijl begripvol aangekeken.  Hans vertelde dat hij nog even had aangedrongen. Maar de assistente was alweer bezig om de injectiespulletjes op te ruimen.
“Nou ja. Ze heeft nu gelukkig pijnstillers, dus wellicht komen we zo de nacht wel door?” vroeg Hans zich hardop af.
“Ik hoop het,” kreunde Els.
Hans bracht haar naar de huiskamer en zorgde ervoor dat ze, voor zover mogelijk, comfortabel op de bank lag. Hij gaf haar een glas water. De eerste pijnstiller gleed naar binnen.

“Laat mij maar,” zei Els. Hans en ik gingen in de tuin zitten, trokken een flesje bier open en snoven  de geur van vers gemaaid gras op.

“Dat komt nu van al dit gegraaf,” benadrukte Hans. “Ze noemen Els hier in de buurt al: “het molleke”. Ze staat de hele dag sleuven te graven om leidingen onder de grond te kunnen stoppen. Alle Vlutters vinden haar een echte Oerse, ook al komt ze uit de Kwakel. Het leuke van de Vlutters is dat de vrouwen, net als de mannen, hun handen uit de mouwen steken. Voor een buurgenootschap, zoals hier, zijn deze karaktereigenschappen belangrijk. Als je zoiets doet, hoor je er écht bij. Het molleke!” Hij grijnsde.

“Moet je niet even bij Els gaan kijken?” vroeg ik.
“Ok,” zei Hans.
Toen hij terug kwam, vroeg ik: “En?”
“Niet te geloven,” zei Hans. “Ze is zo stoned als een deur!”