Rapunzel

blauwe nagelsGisterenavond was ik op een receptie. Mensen die elkaar kenden, ontmoeten elkaar. Ik voelde me meer een buitenstaander.

Ik zat al een tijdje aan de bar, toen ze binnenkwam en vond ik haar direct prachtig. Ze had blond lang haar, haar huid was roomwit en ze droeg opvallende sierraden aan haar vingers. Deze vrouw moest wel Rapunzel zijn, de prinses die haar lange haren uit het torenraampje liet hangen opdat ze bevrijd kon worden. Gebiologeerd nam ik haar in mij op. Haar gulle lach, haar dartelende manier van bewegen.

Ze ging zitten en sprak direct met mensen. Waar het over ging is mij nog steeds niet duidelijk. Daar was de afstand iets te groot voor.  Ze lachte beminnelijk. Af en toe sloeg ze haar handen voor haar wangen en wende haar gezicht af. Mocht niemand zien dat ze bloosde?  Af en toe kreeg ze het kennelijk warm. Ze stond dan half op en trok met een wijds gebaar haar trui over haar hoofd. Haar lichaam kronkelde daarbij alsof ze aan het buikdansen was. Onderwijl ving ik een glimp op van haar rond gevormde borsten.  Als het gesprek kennelijk spannende wendingen aannam dan draaide ze met haar vingers in haar haar. Net alsof ze krullen wilde maken. Het lukte mij niet om mijn ogen van haar af te houden, en toen ze naar de toilet liep, zag ik haar: robuust; dartelend en een spring in het veld. Of fantaseerde ik dat allemaal?

Op een gegeven moment ging ze een woordenwisseling aan met de ober. Ze wilde gewoon kraanwater, maar kreeg het niet. ‘Nee mevrouw, alleen bronwater uit een flesje’, en hij somde een aantal merken op. Ze keek hem met blikken vol verontwaardiging aan. Uiteindelijk legde ze zich erbij neer, want ik hoorde haar zeggen: ‘Nou ja, u kan er eigenlijk ook niks aan doen dat het hier zo is.’ Ik zag de ober opgelucht ademhalen.

Ik rook opeens Lelietjes van Dalen. Heerlijk, op www.vaaggrond.nl staan de Lelietjes van Dalen in de volle bloei. Daarom herken ik de geur ook zo goed. Ik heb ze her en der geplukt en in een vaasje op tafel gezet.

Ik nam me voor om met haar in contact te treden. Nu of nooit , dacht ik, en stapte trefzeker op haar af. ‘Owen van Buuren’, zei ik, ‘mag ik mij voorstellen?’
Ze keek mij met haar prachtige blauwe ogen aan en reageerde: ‘Ja, natuurlijk, ken ik u ergens van? Ik heet Jolanda.’
‘Hmm’, zei ik, ‘natuurlijk. Weet je nog, vanuit ons vorige leven. Toen hebben wij elkaar noodgedwongen los moeten laten, maar afgesproken dat wij elkaar hier tegen zouden komen. Nou, en, belofte maakt schuld. Dus hier ben ik.’
Ze keek me onderzoekend aan, en vroeg: ‘Wat voor sterrenbeeld heb je?’
‘Waterman’, antwoorde ik.

‘Hemel, een waterman’, riep ze, ‘vreselijk!
‘Is dat erg?
‘Heel erg’,  benadrukte ze quasi gekscherend en wende zich tot haar gespreksgenoten.  Het leek erop alsof ik daarna voor haar niet meer bestond.

Een beetje aangeschoten belde ik een taxi. Ik kroop thuis vlug in bed. Het beeld dat ik van haar had, stond mij duidelijk voor ogen. Jolanda, dat is een mooie naam, dacht ik nog en ben in slaap gevallen. Vandaag ga ik maar eens schoffelen. Proberen om wat pondjes kwijt te raken én wat eelt in mijn handen zien te kweken.